Tien

 

 

 

 


Vlaams Belang Kortrijk, gemeenteraadsverkiezingen 13 oktober 24.

Gisteren in Parkhotel : voorstelling van de tien eerste kandidaten.

Het triumviraat Wouter Vermeersch, Carmen Ryheul en Marniek Debruyne beslist eigenmachtig over de samenstelling van de kieslijst. Het Kortrijks VB-bestuur noch de Kortrijkse VB-leden hebben enige inspraak in de samenstelling van de lijst.

Lijsttrekker Wouter Vermeersch : “Kijk, ik hou niet van spektakeldemocratie. Ge ziet dus van hier dat ik de belangrijke kwestie van de lijstsamenstelling niet aan de grillen van het afdelingsbestuur of de leden kan overlaten. Om met verstand van zaken en de nodige souplesse in deze kwestie te handelen heb ik Ryheul en Debruyne uitgekozen om plaatsen twee en drie te bezetten en hen gepromoveerd tot mijn ja-knikkende dociele discipelen die mij slaafs volgen in al mijn beslissingen. De kandidaten worden door mij en door mij alleen zorgvuldig gescreend op hun uiterlijk, hun leeftijd, hun soortelijk gewicht, hun sociale vaardigheden, hun intellectuele capaciteiten en hun slaafse volgzaamheid en wel of niet tot de lijst toegelaten. Ben ik daarom een tiran of een autoritaire zak ? Het zij zo. Ik heb ook een leeftijdsgrens van 75 jaar ingesteld. Seniele ouden van dagen, rolstoelers en kreupelen hoef ik niet op mijn lijst. Zo heb ik huidig raadslid Markske Cottenier, in de volksmond ‘de kleine’, geweigerd op basis van zijn leeftijd, maar vooral omdat hij er averechtse meningen op nahoudt, het waagt mij in mijn alwetendheid tegen te spreken, en de onwelvoeglijke gewoonte heeft om bij stemmingen tijdens de gemeenteraad op het foute knopje te drukken. Dat moet ik niet hebben in mijn fractie. Zulke personages kan ik niet langer dulden, dus heb ik Cottenierke aan de deur gezet, zeer tegen zijn zin. Het enorm aantal voorkeurstemmen bij de verkiezingen van 9 juni heeft mij oppermachtig gemaakt en voortaan is mijn wil wet. De wellust van de macht doet me in hogere sferen verkeren. Ryheul en Debruyne hebben zich gedwee neergelegd bij mijn alleenheerschappij, zij zijn gezagsgetrouwe jabroeren die zich schikken naar de eisen van mijn geest. Hun anti-intellectualistische manier van redeneren en hun gezagsgetrouwheid sterkt mij in de overtuiging dat ik het bij het rechte eind heb. We worden de grootste partij van ’t stad. Ik heb uitzicht op de burgemeesterssjerp. Alles is goed zolang het mijn wil niet hindert. Ik verkeer in een toestand van onbeschrijfelijke gelukzaligheid, vrij als de wind. Meer heb ik daar niet over te vertellen.”